Arm maakt ziek, ziek maakt arm. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stelt dat iedereen recht heeft op adequate voeding. Toch hebben ook mensen in Vlaanderen niet altijd toegang tot voldoende voeding.

Voeding, een mensenrecht?

Het recht op voeding werd al in 1948 benoemd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar kreeg een meer concrete invulling in het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten. Hier werd ook het belang van het recht op 'adequate' of toereikende voeding vermeld.

Het betekent onder andere:

  • niet alleen kijken naar het aantal calorieën dat iedereen dagelijks nodig heeft, maar ook naar de kwaliteit van voeding: adequate voeding bevat voldoende voedingsstoffen voor fysieke en mentale groei, stimuleert de ontwikkeling van kinderen en volwassenen en bevat geen schadelijke stoffen. Kortom, adequate voeding is gezonde voeding;
  • adequate voeding moet ruimer beschikbaar zijn, in het bijzonder voor mensen in een maatschappelijk kwetsbare situatie;
  • adequate voeding moet betaalbaar zijn;
  • de voorraad en de consumptie van voedsel zijn stabiel, zodat iedereen altijd toegang heeft tot toereikende en cultureel aanvaarde voeding.

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens gaat al even mee. Ook recent werd verwezen naar het recht op voeding in de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). De tweede SDG is ‘geen honger’. Het doel is dat iedereen, inclusief mensen in een maatschappelijk kwetsbare situatie, toegang heeft tot voldoende en voedzame voeding.

Waarom werken aan voedselongelijkheid4

Stijgende voedselongelijkheid in Vlaanderen?

Ondanks dat het recht op voeding wordt benoemd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zien we dat er in Vlaanderen een groot aantal mensen in voedselonzekerheid leeft. Dat wil zeggen dat ze niet op elk moment toegang hebben tot voldoende, voedzame en veilige voeding. Deze voedselonzekerheid is niet nieuw: de oprichting van de voedselbanken in 1985 in Brussel was een teken aan de wand dat ook in onze regio een deel van de bevolking voedselonzekerheid kent.

Volgende cijfers staven deze voedselonzekerheid in Vlaanderen:

Het aantal gebruikers van de voedselbanken blijft jaarlijks toenemen. In 1995 maakten 69.938 mensen gebruik van de voedselbanken. In 2010 waren dat er 115.016. En in 2019 al 168.476.

Waarom werken aan voedselongelijkheid2a

Ook de Belgische Voedselconsumptiepeiling geeft inzicht in de voedselongelijkheid in ons land. Uit de laatste editie (2014-2015) bleek dat mensen die kort of niet geschoold zijn, er vaker ongezonde eetgewoonten op nahouden. Ze eten minder fruit, meer rund- en varkensvlees en drinken vaker elke dag gesuikerde frisdranken. Ook eten ze minder vaak twee of meer maaltijden per dag samen met hun gezin, terwijl dat net gezonde eetgewoonten kan bevorderen.

Voedselongelijkheid en gezondheidsongelijkheid

“Arm maakt ziek, en ziek maakt arm?”
Uit de laatste Belgische Gezondheidsenquête van Sciensano (2018) blijkt dat mensen in een maatschappelijk kwetsbare situatie vaker ziek zijn én dat de ziekte een grotere invloed heeft op hun levenskwaliteit. Men spreekt dan ook over een gezondheidskloof: de ongelijke verdeling van gezondheid volgens de sociaaleconomische status van mensen.

Gezondheidsongelijkheid en voedselongelijkheid zijn communicerende vaten: heb je weinig toegang tot gezonde voeding, dan loop je meer kans op een hoog BMI. Dat brengt op zijn beurt een hoger risico op chronische ziekten met zich mee, met een slechtere gezondheidstoestand tot gevolg.

Omgekeerd loop je met een slechtere gezondheid meer kans op financiële problemen. Dan wordt het moeilijk om gezonde voeding te betalen, waardoor je BMI (verder) dreigt te stijgen. Ook kan een slechtere gezondheid ervoor zorgen dat je minder vaak boodschappen kan gaan doen. Bijgevolg eet je minder verse groenten en fruit en meer bewerkte voeding met ongezondere toevoegingen.

Waarom werken aan voedselongelijkheid3

Frans (65) en Lieve (68) wonen in wat we vandaag een ‘voorstedelijke hoogbouwwijk’ zouden noemen. Ze kennen hun wijk als hun broekzak. Frans is hier opgegroeid. Hij herinnert zich goed de buurtwinkeltjes, de samenkomsten met de buren, de kinderen die ’s avonds op straat speelden … Hij denkt nog aan melkboer Filip die bij het krieken van de dag rondtoerde in zijn wit camionnetje voor zijn thuisleveringen, aan het belgerinkel van het soepkarretje dat elke middag door de straten tufte … Het gezellige iedereen-kent-iedereen-gevoel is met de jaren verdwenen en de buurt werd grauwer.

Lieves gezondheid ging er fel op achteruit, waardoor stappen voor haar echt een last werd. Te dure medicatie maakte het voor Frans en Lieve moeilijker om de eindjes aan elkaar te knopen. Restaurantbezoekjes met vrienden zaten er niet meer in. En in plaats van de wekelijkse boodschappen in de supermarkt in de stad te doen, moest Lieve vaker naar een winkel in de buurt. Een winkel die bijna dubbel zo duur was. Nieuwe kleren kopen werd een zaak voor tijdens de solden. Samen gezellig een pannenkoek eten was plots een onbetaalbare luxe. Verse groenten maakten plaats voor bokalen, hun uitgebreide én gesmaakte kookavonden voor kant-en-klaar.

Niet omdat ze dat wilden, maar omdat ze niet anders konden.